Voormalig huis G396
Dit betreft een huis gebouwd rond 1640 en bewoond door de familie Somers. Johannes Joannis Somers is geboren te Asten rond 1610 en rond 1640 getrouwd met Guilelma en hieronder hun gezin:
# | Voornaam | Geboorte | Huwelijk | Overlijden | Referentie |
---|---|---|---|---|---|
1 | Beatrix | Asten 30-08-1638 | Asten 15-05-1667 Wilbert Everts |
Asten ±1685 | |
2 | Johanna | Asten ±1640 | Asten 17-07-1667 Anthonis Gerard Wouters |
Asten 26-10-1693 | |
3 | Henrica | Asten ±1641 | Asten 23-09-1674 Renerus Jansen van Geldrop |
Asten 01-02-1720 | zie Hemel 2 |
4 | Maria | Asten 08-02-1643 | |||
5 | Johannes | Asten 19-10-1644 | Kind | Asten ±1644 | |
6 | Johannes | Asten 24-07-1647 | Asten 03-03-1669 Jenneke Aert Vogels |
||
7 | Mathias | Asten 29-08-1649 | Kind | Asten ±1649 | |
8 | Mathias | Asten 28-02-1652 | Asten 20-02-1678 Catharina Thyssen |
Asten 25-12-1732 |
Johannes Joannis Somers was waarschijnlijk slotenmaker van beroep en daarnaast was hij vorster of ondervorster in Asten:
Asten Rechterlijk Archief 33-52; 03-01-1650:
Op 16-12-1649 ben ik, vorster, te Asten, geweest bij Joost Laureynssen en Frans Tijs Willems, namens de kinderen Antonis Canters, en hun aangeboden twee rijcxdaelders ten eynde van exheridacy van alsulcke goederen breder in de acte van rolle in de sake deser gehouden blijckende. Zij hebben het geld niet willen ontvangen. Op last van de erfgenamen is het geld geconsigneert bij de president. Was getekend Jan Somers.Asten Rechterlijk Archief 144; 24-01-1650:
Rekening en bewijs van Peter Michiel Colen den ouden, president, van zijn administratie als momboir van de onmondige kinderen wijlen Styntien Verboeyen. Hendrick Janssen Cuypers is mede-momboir. Ontfangen van Willem Willems negen jaer achterstels ieder jaer vijff stuijver, twee oirt hercomende van den register van den pastoors. Betaald tot en met 1648. Actum 21 januarij 1650. Was getekend Jan Somers, vorster namens de pastoor van Meyel.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 15-05-1650:
Op den 15 mey 1650 heb ik ondergetekende, vorster van Asten, aan Jan Franssen van Rut de rente opgezegd. Dit ten verzoeke van Jan Hendrick Blockmakers, waaraan hij deze is geldende. Was getekend Jan Somers.
Johannes Joannis Somers geeft zijn land in de Loverbosch als onderpand voor een schuld:
Asten Rechterlijk Archief 78 folio 86; 12-04-1658:
Jan Somers is schuldig aan Gommer Jacobs Bure ƒ 50,- zonder intrest. Onderpand land in de Looverbosch 5 copse. Marge: 22-04-1660 gelost.
Guilelma is op 19-03-1665 te Asten overleden en Johannes Joannis Somers verkoopt een stuk land om zijn schuld af te lossen:
Asten Rechterlijk Archief 79 folio 113 verso; 24-10-1669:
Jan Somers is schuldig aan Dirck Jan Goorts Verbernen ƒ 100,- à 5%. Jan Somers verklaart dat hij, nu, circa een jaar geleden, heeft gekocht land ontrent de erffenisse van Peeter Janssen. Koopsom ƒ 100,-.
Johannes Joannis Somers heeft geld tegoed van Mathijs Wouters: voor het maken van pistolen
Asten Rechterlijk Archief 6 folio 222; 28-01-1672:
Jan Somers, aanlegger contra Mathijs Wouters, gedaagde. Betaling van 6 gulden 15 stuiver wegens afgekochte roers.
Johannes Joannis Somers moet ook bemiddelen bij een ruzie tussen twee scheldende vrouwen:
Asten Rechterlijk Archief 33-52; 26-09-1674:
Abraham Jan Michiels, namens zijn dochter Jenneken, aanlegger voor deze Witvelt, te Helmont, contra Jan Maes, namens zijn vrouw Peerken, gedaagden. Betreffende belediging.
Gedaagdes dochter woont bij Meester Antony Canters en zij heeft bij verhoor, door de vorster, verklaart van aanleggers dochter niets te weten dan eer en deugd.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 13-12-1674:
Attestatie. Jan Somers, ondervorster, 60 jaar en Dirck Wouters, 30 jaar verklaren ter instantie van Jan Maes dat alsulcken seghwoorden ende strijdige redenen als Peerke, de vrouwe van Jan Maes, op de derde july laatstleden was hebbende en spreeckende ten huyse van Sijke, de vrouw van Abraham Jan Michiels: "Gij lieght het, gij lieght het", volgens attestatie de dato 7 july 1674 schepenen Asten. En dat Sijke voorschreven met luyder stemme was seggende ende roepende, dat de dochter van Peerke een leugenaerster was ende altijt soude blijven, hetwelcke sij tot verscheyde maelen was repeterende en roepende. Peerke dit ter herte nemende en was tegenstrijdende.
Bijlage: Op 21-06-1674 hebben wij, Jan Somers en Joachim Janssen, ondervorvorsters, te Asten, ter instantie van Abraham Jansen, ons vervoegd bij Anneken die maet van Anthony Canters en haar gevraagd of ze had gezegd: "Dat Jenneken, dochter van voorschreven Abram haer kleeren en ere tot Antwerpen in oneerlicke huyse hadde verdaen?". Zij heeft ons voor antwoord gegeven: "Dat sij van de selve Jenneke niets wist te seggen dan eere ende duecht en dat degene die anders zeggen allemaal liegen".
Astenaren leggen de eed af bij vorster Johannes Joannis Somers:
Asten Rechterlijk Archief 8 folio 37; 26-09-1682:
Frans Hoefnagels en Jacob van de Cruys hebben aan handen van Jan Somers de eed afgelegd als momboiren over de onmondige kinderen van wijlen Cornelis Horckmans en Joostie van de Cruys.
Johannes Joannis Somers houdt wel rekening met de armoede:
Asten Rechterlijk Archief 108 folio 28 verso; 27-11-1685:
Jan Antonis Tielens en Peeter Marcelis Leonarts, borgemeesters, verklaren ter instantie van Marcelis Jan Jacob Slaets dat zij drie à vier weken geleden zijn omgegaan met hun borgemeestersboek om te collecteren. In hun aanwezigheid was Jan Zomers, ondervorster, om de defakanten beter te kunnen dwingen tot betaling. Gekomen omtrent het huis van Marcelis Jan Jacob Slaets was deze sprekende met Jan Somers waarbij hij hem vroeg: "Wel, Jan Somers, hebde ghij mij gedaeght wegens Joost Coolen, waerover alreede vonnisse is gegeven? Waarop zij, attestanten, verklaren dat Jan Somers antwoordde: "Ick en heb Uw, denoterende daermede Marcelis voorschreven, niet gedaeght maer ick hebbe het geseght aen Jacob, Uwen broeder, aen de Kerk, doentertijt". Zij verklaren verder dat Anneke, de vrouw van Marcelis voorschreven vragende was aan Jan Zomers: "Wel Jan, hebde ghij mijnen man gedaeght door ordre ofte last van Joost Coolen?" Hierop heeft Jan Zomers weer geantwoord als voor. Marcelis en Anneke hebben, hen attestanten, aangesproken en gezegd: "Wel, ghij borgemeesters hout dat in kennis, wat Jan Zomers daer segt en geseyt heeft".
Dit archiefstuk maakt duidelijk dat Johannes Joannis Somers van beroep slotenmaker was:
Asten Rechterlijk Archief 9 folio 180; 30-04-1687:
Jan Somers, aanlegger contra Jan Antonis Lomans, gedaagde. Aanlegger vraagt betaling van 9 gulden 4 stuiver wegens salaris en geleverde sloten en sleutels.
Johannes Joannis Somers verklaart dat hij zich nog wel een proces om een paar centen kan herinneren:
Asten Rechterlijk Archief 108 folio 162; 14-05-1691:
Jan Somers, ondervorster, gedaagd door Joachim Jansen, ondervorster, verklaart ter instantie van Jan Dirck Fransen en Hendrick Gijsberts van den Bleeck dat hem nog seer wel kennelijck is dat, ten tijde hij nog in bediening was als vorster, dat Frans Daendel Colen, vader van Jan Frans Coolen eenigh different ende verschil hadden met Peeter Colen, in die tijd president schepen. Sijnde in vrientschap Frans Daendel Coolen raeckende haer different ofte verscill ontrent 3 stuiver 20 penningen. Het welcke verscill den voornoemde Frans Daendel Colen was verwijtende den voorschreven Peeter Coolen dat hij de gemeente van Asten, de somme van ƒ 0-3-12 hadde te cortte gedaen ofte verongelijckt. Waerover Peeter Coolen, president sijnde, den voornoemde Frans Daendel Colen met recht heeft aengesprocken over welcke actie de voornoemde Frans Daendel Colen een swaer ende costelijck proces heeft gesustineert, oock soodanigh dat het hem een gemeyn huysmansmiddel gecost heeft ende door tselve proces tenemael bijnaer was geruieniert dat den selve sijne wooninge, alwaer hij in was woonende moste verlaeten.
Nog te weten dat Frans Daendel Colen, vader van Jan Frans Colen, in sijn leven was een persoon die seer procedeerachtigh en pleytsuchtigh was.
Jan Pollen wordt door Johannes Joannis Somers gedaagd voor betaling van een punder, een hefboom gebruikt als weegapparaat:
Asten Rechterlijk Archief 10 folio 27; 20-06-1691:
Jan Somers, aanlegger contra Jan Pollen, gedaagde. Betreft de betaling van 18 stuiver van een gekochte punder gedaagd door Matijs Somers.
Op 80-jarige leeftijd wordt aan Johannes Joannis Somers gevraagd of hij zich de koetsier van de Heer en Vrouwe van Asten kan herinneren:
Asten Rechterlijk Archief 108 folio 168; 29-06-1691:
Huybert Jan Tielen, 67 jaar en Jan Somers, 80 jaar. Zij verklaren ter instantie van Elisabet Adam Crommens getrouwd met Marten Aerts, te Nederweert. Dat zij zeer wel weten dat seeckere manspersoon, genaempt in de wandeling Feyt, in zijn leven coetsier bij de Heer en Mevrouw van Asten, welke voornoemde coetsier, hier te Asten, op de castele is gestorven nu omtrent 33 jaar geleden.
Johannes Joannis Somers is op 22-06-1695 te Asten overleden en hieronder zijn begraafakte:
Zoon Mathias Jansen Somers, geboren te Asten op 28-02-1652 is op 20-02-1678 te Asten getrouwd met Catharina Thyssen, geboren te Asten op 25-11-1648 als dochter van Johannes Jansen van Gerwen en Luytien:
1678 februarij 6; Contraxerunt sponsalia Mathias Jansen et Catharina Thijssen; testes Joannes Jansen et Philippus Thijssen.
1678 februarij 20; Conjuncti sunt matrimonio Mathias Jansen et Catharina Thijssen; testes Elisabetha Joosten et Helena Joosten.6 februarij 1678; Ondertrouwcontract tussen Mathias Jansen en Catharina Thijssen; getuigen Joannes Jansen en Philippus Thijssen.20 februarij 1678; In huwelijkse echt gebonden Mathias Jansen en Catharina Thijssen; getuigen Elisabetha Joosten en Helena Joosten.
Het gezin van Mathias Jansen Somers en Catharina Thyssen:
# | Voornaam | Geboorte | Huwelijk | Overlijden | Referentie |
---|---|---|---|---|---|
1 | Johannes | Asten 27-03-1678 | Ongehuwd | Asten 01-12-1724 | * |
2 | Judocus | Asten 22-06-1679 | Ongehuwd | Asten 24-07-1725 | ** |
3 | Wilhelmus | Asten 04-12-1681 | Ongehuwd | Asten 15-06-1725 | *** |
4 | Maria | Asten 31-05-1684 | Kind | Asten ±1684 | |
5 | Philippus | Asten 24-02-1687 | Kind | Asten ±1687 | |
6 | Henricus | Asten 24-02-1687 | Kind | Asten ±1687 | |
7 | Henrica | Asten 07-04-1690 | Helmond Joost Jan Faassen |
Asten 07-11-1747 | |
8 | Johanna | Asten 07-04-1690 | Kind | Asten ±1690 | |
9 | Maria | Asten 12-09-1695 |
* had twee onwettige kinderen; Cornelia, geboren te Asten op 18-04-1706 en Maria, geboren te Asten op 19-06-1708 met weduwe Godefrida Tys Coolen.
** had twee onwettige kinderen Anna; geboren te Asten op 16-03-1706 met weduwe Maria Cornelia Hendricks en Wilhelma, geboren te Asten op 24-07-1708 met weduwe Maria Jansen van Lierop.
*** een van de beruchtste misdadigers van Asten, die tweemaal uit de gevangenis is ontsnapt.
Mathijs Jansen Somers is net als zijn vader ondervorster:
Asten Rechterlijk Archief 9 folio 445; 21-06-1690:
Matijs Somers is aangesteld als ondervorster te Asten en Jan Peeter Groenen is aangesteld als scutter.Asten Rechterlijk Archief 11 folio 34; 28-05-1698:
Jan van Riet, vorster en Mathijs Somers, ondervorster, hebben hun eed gedaan.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 02-03-1700:
Mathijs Jansen Somers, ondervorster, daagt, ter instantie van Hendrick Waltherie, secretaris van Geldrop en Lierop, Anna weduwe Marcelis Slaets ter rolle om tot voldoening van ƒ 11-14-0 te komen.
Samen met een deurwaarder bezoekt hij de brouwerijen en willen inzage in het collecteboek voor bieren, wijnen, brandewijnen:
Asten Rechterlijk Archief 110 folio 126; 05-09-1702:
Olifier van Hervelt, deurwaarder en Matijs Somers, ondervorster hebben een visitatie gedaan terzake van de brouwerijen en de distilleer- of brandewijnketels en bevonden:
In de brouwerij van Bruysten Fransen dat daar in de geylkuyp stonden vier tonnen bruin bier, door hem gebrouwen. Hij verklaart zonder billiet van de pachter of collecteur het mout te hebben ingestort en ondergestoeckt. Die dingen daer en wert men alhier niet op achterhaelt, den pachter en siet daer niet naer.
Frans Huyberts, bierbrouwer dat daar stond in de geylkuyp in de brouwerij bruin bier. Volgens zijn verklaring door hem gebrouwen en dat de brouwketel zes tonnen inhoud heeft. Hij brouwde daarmede als hij mout had. Hij stortte dit dan in en onderstoeckte het zonder billiet van de pachter of collecteur, zo hij verklaarde.
Ten huize van de kinderen Michiel Peeter Colen, jeneverstoeckers is bevonden dat zij jenever stoken en aan Andries, een der kinderen, gevraagd om het stoeckbilliet. Hij zei dat hij geen billiet van de pachter of collecteur had, maar of zijn broer er een had wist hij niet. Verder verklaarde hij dat zij niet weeten hier van geen billiet te haelen, wij weeten wat wij daer af geven.
Ten huize van Hendrick van den Bleeck jeneverstoecker is bevonden een jeneverketel in staat om te kunnen stoken. Zijn vrouw heeft ons gezegd dat den disteleerketel gaet ons selve aen.
Ten huize van Antonis Lomans, bierbrouwer is bevonden dat de geylkuyp in de brouwerij stond en hij verklaarde zes tonnen bier gebrouwen te hebben zonder billiet van de pachter of collecteur en dat hij niet gewoon was om een billiet te halen. Het is, alhier, soo een dinge, wij weeten hier hoe dat wij dat doen.
Ten huize van de kinderen Marcelis Berckers, bierbrouwers is in de brouwerij bevonden een half aem bier. Zij verklaarden het zelf gebrouwen te hebben, zonder billiet van pachter of collecteur. Alsoo sij vermeynden tselve alsoo te mogen doen.
Ten huize van Francis Conincx, bierbrouwer zijn bevonden drie geheel tonnen en drie halve tonnen voll bier. Hij verklaarde het zelf gebrouwen te hebben. Hij had geen billiet van pachter of collecteur. Neen, wij en weeten, alhier, van geen billiet te halen.
Ten huize van weduwe Jacob van de Cruys, brouwerse. Zij waren brouwende. Hen gevraagd of zij geen stoeckbilliet hadden. Neen, wij en sijn sulcx niet gewoon te doen.
Ten huize van Hendrick van de Poel, jeneverstoecker is bevonden dat zijn ketel bekwaam was om te distilleren. Aan de vrouw van van de Poell gevraagd of zij zelf of haar man daarop stoeckten heeft zij gezegd: "Jae!".Asten Rechterlijk Archief 110 folio 127 verso; 05-09-1702:
Schepenen van Asten, Olifier van Hervelt, deurwaarder en Matijs Somers, ondervorster. Verklaren dat wij heden zijn geweest ten huize van Martinis van Hoeck, collecteur der bieren, wijnen, brandewijnen en daar hebben opgeëist het collecteboeck of de copiën daarvan. De collecteur heeft ons gezegd: "Ick sal het collecteboeck aen U Lieden niet geven ofte laeten sien". De deurwaarder heeft hiertegen protest laten horen: "Ick ben alhier met de schepenen ende sall het collecteboeck op de secretarye laeten". De collecteur heeft dan nogmaals geweigerd het boek af te laten geven of zelfs te laten zien dan alleen op order van Jan van Riet, de vorster, zijn meester, die hem aangesteld heeft en hem verboden heeft het aan iemand mee te geven.
Onderstaand archiefstuk toont aan dat Mathijs Jansen Somers net als zijn zuster op de Varkensmarkt, de huidige Emmastraat in de buurt van de Hemel, woont:
Asten Rechterlijk Archief 89 folio 54; 19-01-1703:
Reynier van Geldrop getrouwd met Handerske Jan Somers. Zij verkopen aan hun zes kinderen, uit dit huwelijk, hun huis, bestaande uit keuken en camerke, torfschop en aangelag aan de Verckensmerckt in het Dorp 3 copse, ene zijde Matijs Somers, andere zijde Jan Jansen Doll, ene en andere einde de straat. Koopsom ƒ 100,-.
Zoon Johannes Mathijs Somers getuigt in zake van de vermissing van Jan Hendricx:
Asten Rechterlijk Archief 110 folio 145 verso; 22-09-1703:
Philips Fransen, 54 jaar en Jan Matijs Somers, 24 jaar, verklaren ter instantie van Hendrina Jansen van Rut getrouwd geweest met Jan Hendricx, op 27-11-1675. Deze Jan Hendricx heeft afgelopen zomer, samen met de attestanten, gewerkt in den Briel. Jan Hendricx is echter ziek geworden en vertrokken, met de intentie om naar huis te gaan. dit is nu circa zes weken geleden. Hij had hetgene hij in den Briel gekocht had bij zich te weten een bruynen grauachtige mouix coleur mansrock, de knoopen sijnde van deselve coleur, sijnde gevoedert, twee cammisoolen sijnde den eenen van witten ende dander van blauw coleur, mitsgaders een seemse broeck met twee koussens, deen paer sijnde bruyn appelbloeysel coleur, dander paer sijnde graeuw coleur met twee paer schoenen, item een groot koopere toebacxdoos, effen, sonder dat dese was besneden. Hij had nog bij zich twee scheermessen om te barbieren, met een slijpsteen, sijnde de een helft wit en de andere blauw van coleur, om de messen op te slijpen. Met alnoch eenige salf. Boven ende behalve sijn ander lijnwaet.
Mathijs Jansen Somers legt een verklaring af over illegaal verwijderde fruitbomen:
Asten Rechterlijk Archief 111 folio 40 verso; 29-04-1707:
Joost Roefs, schepen, en Mathijs Somers, ondervorster, verklaren ter instantie van Louis de Caesteecker, drossaard, alhier terzake van seeckere discourssen ende woorden gesproocken op Vastenavondzondag de dato 6 maart laatstleden. Dat zij op die avond hebben gezeten in de herberg van Jan van Riet, vorster, alhier, en dat in hun gezelschap was Huybert Abrahams, wonende alhier, aan wie door Jan van Riet gevraagd is, wie hem, Huybert last had gegeven om de fruytboomkens in den hof achter het huis, toebehorende aan de Tafel van den Armen van Asten en eertijds gekomen van Abraham den Metser, weg te halen. Huybert heeft hierop geantwoord in substantie: "Waerom en soude ick die niet uythalen die mijn susters kinderen geplant hebben, die hebbe ick er uytgehaelt ende in mijnen eygen hof geset en daermee is niemant aengelegen". Waarop, zij attestanten, gehoord en gezien hebben dat Jan van Riet aanstonds antwoordde, deze woorden in kennis te nemen en tot teken van dien aan hem comparanten drie potten bier heeft getapt die sij attestanten tot memorie ten dien eynde verclaren, dat hebben helpen drincken. Zij, attestanten, zijn later nog ter instantie van Jan van Riet, in naam van het officie, in den hof geweest en daar een der kuilen bevonden waar de fruitboompjes in gestaan hadden, zoals Elisabet Goorts, daar ook present zijnde, aan hen heeft aangewezen.
Over zoon Johannes Mathijs Somers doen geruchten de ronde dat hij vreemd gaat:
Asten Rechterlijk Archief 112 folio 30 verso; 14-02-1710:
Schepenen van Asten verklaren dat Jan sone Mathijs Jan Somers en Cathalijn is geboren te Asten, uit vrome en oprechte ouders, staande ter goeder naam en faam. Ook Jan Mathijs Jan Somers is staende ter goeder naeme ende faeme. Gedurende de tijd zijner wooninge, alhier, heeft hij sigh selven vroom ende eerlijck ende neerstigh gedragen, voor zover ons bekend. Wij hebben verstaan in de gemeene wandelinge dat Jan Matijs Jan Somers, buyten den echten houwelijcken staet eenige kinderen soude hebben verweckt of geprocreert.
Het gerucht blijkt te kloppen want Johannes Tijssen heeft twee onwettige kinderen bij de weduwe Godefrida Tijs Coolen:
Baptizata est Cornelia filia illegetima Jois Mattia et Godefrida Tijssen; susceptores designatus Cornelius Tijssen et Maria Tijssen
Gedoopt is Cornelia onwettige dochter van Jois Mattia en Godefrida Tijssen; benoemde getuigen Cornelius Tijssen en Maria Tijssen
Baptizata est Maria filia illegetima Jois Tijssen et Godefrida Tijs Coolen; suscepit Henrica Reijnders.
Gedoopt is Maria onwettige dochter van Jois Tijssen en Godefrida Tijs Coolen; getuige Henrica Reijnders.
Maar ook zijn broer Judocus had in diezelfde tijd twee onwettige kinderen:
Baptizata est Anna filia illegetima Judocus Tijssen et Maria Cornelis Hendricks; susceptores designatus abseus Henricus Peters van Dijck et Catharina Hendricks.
Gedoopt is Anna onwettige dochter van Judocus Tijssen en Maria Cornelis Hendricks; afwezige benoemde getuigen Henricus Peters van Dijck en Catharina Hendricks.
Baptizata est Wilhelma filia illegetima Judocus Tijssen et Maria Jansen van Lierop; suscepit Joanna Jansen.
Gedoopt is Wilhelma onwettige dochter van Judocus Tijssen en Maria Jansen van Lierop; getuige Joanna Jansen.
Mathijs Jansen Somers heeft in de Wolfsberg een verdronken kind gevonden:
Asten Rechterlijk Archief 112 folio 123; 07-09-1711:
Gerard Graets, Meester chirurgijn, heeft het dode lichaam van het zoontje van Jan Jansen Doll gevisiteerd en bevonden dat het hooft als het lichaem van het voorschreven soontie egene opene accidentien, contagien ofte eenige inpressie gesien, gevonden ofte gevoelt te hebben dan alleenlijck den buyck van het kint vol waeter was. Naar alle waarschijnlijkheid is het verdronken. Matijs Jansen Somers heeft, op 6 september 1711, het kind in eenen kuyl water gevonden en ten overstaan van Hendrick Tho poel en Frans van de Cruys, schepenen, uit deze kuil gehaald en in arrest genomen.
Zoon Willem Mathijs Somers richt met gebroeders Marcus en Jacobus Sauvé (zie Voormalig huis G440) de nodige schade aan in Ommel en drijft enkele inwoners tot wanhoop:
Asten Rechterlijk Archief 33-52; 03-02-1713:
Peter de Cort, geeft te kennen dat Willem Mattijs Somers, in de nacht van 21 op 22 november 1712, zich niet heeft ontzien, na vele moetwilligheden ten huize van Jan van de Cruys, te Ommel, hem en zijn vrouw uit het huis te jagen en aen hem als ten proeye moeten overgeven. Dat die moedwilligheden nog verder zijn gegaan. Na dit huis verlaten te hebben is hij naar de deur van het huis van Jan Verhoysen, die gesloten was, heeft deze opengelopen en is met een blanck mes daarin gekomen en heeft gedreigd dat hij allen die daar binnen waren zou ombrengen en capotmaecken dit bekrachtigende met vervloekingen en verwensingen van zijn zaligheid. Ja, dat hij hun allen zou doodschieten. Dit heeft tot gevolg gehad, dat Jan Verhoysen en allen die in het huis waren, hieruit gevlucht zijn. Het ten prooi latende aan Willem Mattijs Somers. Alles blijkende bij de annexe verklaringen.
Getuigenverhoor van Jan Verhoysen, Petronella, de vrouw van Jan Verhoysen, Helena Antonissen Smit, 19 jaar, Willem van de Cruys, 23 jaar, Joost Jansen Coopman, 28 jaar, Michiel van de Cruys, 28 jaar, Jan van de Cruys, 30 jaar, Elisabet Neerven getrouwd met Jan van de Cruys, 28 jaar en Peeter Janssen, 22 jaar.
Jan Verhoysen verklaart overeenkomend met het voorvermelde. Hij is met zijn vrouw, zijn elf maanden oud kind en Jan van de Cruys diens huis ingevlucht en op de zolder moeten retireren. Ze zijn daar moeten blijven tot 's morgens zeven uur, dit omdat Willem Mattijs Somers nog in huis was. Deze heeft in de keuken, naast een ton boter, zijn behoefte gedaan. Buiten de deur was nog Marcus Sauvé, die aan de spraak te horen degene is geweest die geëist heeft de deur open te doen en se daeruyt te laten comen. De verdere personen kent hij niet. Voor geen duizend gulden wil hij nog zo iets meemaken.
Petronella getrouwd met Jan Verhoysen lag met haar man op bed.
Helena Antonissen Smits, Willem van de Cruys en Joost Jansen Coopman zaten in het huis van Jan Verhoysen. Hun verklaringen komen overeen met het voorvermelde. De twee laatste voegen nog toe dat Marcus Sauvé, buiten staande, zei: "Laet Willem Matijs Somers daeruyt den huyse ende stoockt mij een pijp aen". Waarop Willem van de Cruys een pijp heeft aangestoken en boven de deur aan Marcus Sauvé heeft overgegeven. De twee laatste hebben, samen met Jan van de Cruys, de nacht op de hooytast doorgebracht.
Michiel van de Cruys verklaart ondermeer dat Willem, met een mes in zijn hand binnen is gekomen en liep naar eenige caerde speelders, mordieu, scheyt daeruyt, sijnde het licht alsdoen uytgeraeckt en den een na den ander vluchtende. Hij heeft nog gezien dat Willem Jan Lomans aan zijn hand gekwetst was.
Jan van de Cruys verklaart dat Willem Matijs Somers bij hem, als herbergier, is gekomen en verzocht heeft om een pint bier, die hij hem gebracht heeft. Dan zijn Marcus en Jacobus Sauvé, zonen van de oud-schoolmeester, binnengekomen en gebleven. Willem heeft zich toen niet ontzien tegen de twee Sauvé's de pint ontstucken te smijten, met gramme gemoede, sijn mesche uyt de scheyde te trecken ende daermee op den muyr te snijden. Ende doen met het swaeyen met sijn arm met sijn mesche figure maeckende. Dit ging zover, dat hij, deponent, zich niet secuur in zijn huis voelde, ook niet omdat Willem het vuyreyser heeft opgevat en dit boosaerdig tegen den muyr geworpen heeft. En den hael uyt de schoorsteen vattende heeft hij hiermee door den hert gaen swayen. Deponent heeft hierop de vlucht genomen naar zijn zwager, Jan Verhoysen. Ook in dit huis heeft Willem hem nog herhaaldelijk bedreigd met hem dood te schieten.
Elisabet Neerven verklaart gelijkluidend als haar man.
Peeter Janssen heeft gezien dat ten huize van de weduwe Jacob van de Cruys zijn geweest Willem Mattijs Somers, Marcus en Jacobus Sauvé, Jan Jan Hoefnagels en anderen. Ook heeft hij gezien dat Willem Mattijs Somers zijn mes heeft getrokken en daarmee Willem Peeter Roefs door zijn kleren heeft gesneden. Getuige is toen geretireert naar het huis van Jan van de Cruys, in gezelschap van Willem Jan Lomans, die bij occasie over zijn hand gesneden was. Getuige is later naar het huis van zijn vader gevlucht.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 26-06-1713:
Peternella van de Cruys getrouwd met Jan Verhoysen verklaart naar aanleiding van het voorgevallene in haar huis dat zij in haar nachtkleren, met een kind van elf maanden, op de zolder heeft moeten eschaperen, grote kou lijdende en naar haar opinie, verklarende de grote pijn in haar benen en leden, daarvan veel heeft geleden en door Meester Gerart Graets, chirurgijn, alhier, behandeld is geworden.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 13-07-1713:
De getuigen bevestigen hun verklaringen onder eede.
Ook zoon Joost Mathijs Somers en Peeter Bernaarts bemoeien zich ermee en schelden de president schepen uit:
Asten Rechterlijk Archief 113 folio 71 verso; 06-03-1713:
Hendrick Andries Vrients, 26 jaar en Hendrina Marcelis Dircx, 26 jaar, verklaren dat zij op zondag, 19 februarij 1713, zijn geweest ten huize van Hendrick Tho poel, president, en daar hebben gezien dat Joost Matijs Somers, onder het drinken van gedesteleerde waeteren tegen Hendrick Tho poel vele brutale woorden gebruikte zeggende in substantie dat de voorschreven Hendrick Tho poel oorzaak was dat zijn broeder Willem, in zekere sauvegarde van Haare Hooge Heren Staten Generaal bekend stond en dat daarvan publicatie en affiche was gedaan. Voegende daarbij dat het daerbij noch niet sal blijven. Zij verklaren verder dat op maandag, 20 februarij 's avonds, na zonsondergang, ten huize voorschrevene is gekomen Peeter Bernaerts, die onder het drinken van een pint bier tegen Tho poel vele brutale woorden gebruikte zeggende niet alleen van den president den brui te geven, maar ook aan Mevrouwe, drossard en schepenen den brui te geven. Met expresse: "Ick geve den bruye van alles, slaende een pint onstucken ende naerdat hij wilde vertrecken, is van hem gevordert geworden sijn verteert gelagh ende onstuck geslaghen pint te betaelen". In plaats van dit te voldoen zei hij tegen Maria, de dochter des huizes: "Ghij, hoerenkint, ick sal Uw den duyvel betaelen". Zijnde hij, Peeter Bernaerts, door de president vermaand zich stil te houden, heeft hij daarop gezegd: "Dat sult int corte hooren, hoe stille dat ick mijn houden sal". Waarop het gebeurt is, dat 's nachts, tussen de 21e en 22e februarij, tussen twaalf en een uur, met twee schoten boven de gelasen van het deurgebont met hagelkogels, of dergelijk lood, is geschoten. Zijnde het lood tegen de zolderribben en planken gekomen. Op 23 februarij 1713 hebben wij, schepenen, de balken en ribben gevisiteerd.
Een half jaar na het incident ondervindt Petronella van de Cruys nog steeds de gevolgen:
Asten Rechterlijk Archief 113 folio 106; 26-06-1713:
Peternella van de Cruys getrouwd met Jan Verhoysen, verklaart te instantie van Pieter de Cort, drossard, dat zij, in de nacht van 21 op 22 november 1712, wanneer Willem Mattijs Somers thaere huyse quam furieren, binnegevalle en sij haer op de solder, met haer cleyn kint van elff maenden heeft moeten eschapperen, aldaer de verdere nagt door, in haer hemt en schortie soo als sij te bedde hadde gelegen, heeft moeten verblijven. Lijdende een groote coude. Zij heeft er zulk een alteratie van gehad dat zij er een stijvigheyt en pijn in haer beenen en leden" van heeft gekregen. Zij is door Gerart Graets, chirurgijn, daarvan gecureert geworden. Zij verklaart een en ander onder eede.
Willem Mathijs Somers is de hoofddader en wordt gevangen gezet en verhoord en dan blijkt dat hij nog veel meer op zijn kerfstok heeft:
Asten Rechterlijk Archief 33-52; 27-06-1713:
Pieter de Cort contra Willem Mattijs Somers, gedaagde, gevangene.
Dat gevangene, in februari 1713,'s nachts, met een compagnon is geweest aan het huis van president Hendrick Tho poel en heeft met een roer of een ander schietgeweer, met lood geladen, door de glazen van het huis geschoten. Of is daar op zijn minst bijgeweest. Dat gevangene en zijn compagnon in dezelfde nacht, heeft ingeslagen, of helpen inslaan, de glazen van het huis van de drossard, alhier. Dat de gevangene en zijn consorten, op pene van een ton bier, heeft helpen bespreken om drossard, schepenen en al die in de raadkamer waren, daar uit te halen en te vermoorden. Dit was ten tijde dat vergaderd werd over de feiten begaan, omtrent het huis van Thomas Hoeffnagels. Dat ook, ten tijde van de oorlog, toen een escort troepen van de Hooge Mogendheden Staten Generaal, waarvan de commandant gelogeerd was bij Wouter Hoeffnagels, borgemeester, de daar gestelde schildwacht is overrompeld.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 1713:
Extract uit de criminele dingrol waaruit blijkt dat gedaagde, gevangene ontkent, het niet meer weet, hij er wel geweest is, maar geen kwaad in de zin had en het wel gehoord heeft.Asten Rechterlijk Archief 13 folio 107; 05-07-1713:
Jenneke Tonis, 25 jaar, verklaart, onder eede, ter instantie van de drossard, dat zij, deponente, op zondag, tussen 5 en 6 juni 1712, als nabuur van Gijsbert Hendricx, die ziek op bed lag, samen met Dirck Tijssen en diens vrouw gewaakt heeft. Dat laat op den avond, of in de voornacht, in het huis is gekomen Willem Mattijs Somers en Lambert Isaack Sauve welke, bij haar en de andere wakers enige tijd hebben gezeten. Dat door Dirck Tijssen werd gezegd dat in de schuur van Antony Canters, oud president, die tegenover het voorschreven huis staat, twee personen lagen, zijnde metselaars. Hierop is Lambert Sauve en kort daarop Willem Mattijs. Somers uit het huis van Gijsbert Hendricx gegaan. Zij, deponente, verklaart verder dat Lambert en Willem bij haar in het voorschreven huis weer terug zijn gekomen, zeggende: "Wij hebben hier twee ofelwijnen (kussens) gevonden", de ene werd stuk gescheurd door Willem Mattijssen en de andere op haar slip geworpen. Verder heeft zij gehoord dat buiten de deur iemand zei: "Wie is degene die ons die ofelewijen woude geven", zij heeft gezien dat Lambert Sauve eenen iseren moespoet heeft gevat en daarmee buiten de deur is gelopen en dat Willem Mattijssen, de lamp die aan de lampstok hing, op de grond zette en met de lampstok naar buiten ging. Daarna hoorde zij op straat een groot tumult en dat er werd geroepen, zo zij verstaan heeft van andere: "Broeder, helpt mij". Zij verklaart verder dat daarna Lambert Sauve weer in huis is gekomen en sijn aengesigt bebloeyt was en nadat deze weggegaan was dat Willem Mattijs Somers weer bij haar was gekomen, vragende naar Lambert Sauvé, die vertrokken was. Dat Willem Mattijssen zei: "Ik heb aen Canters poort den eene nog braeff geslagen".Asten Rechterlijk Archief 33-52; 05-07-1713:
Jan de Cort, 32 jaar, geboren te Oosterwijck, coetsier van de Vrouwe van Asten, verklaart onder eede, ter instantie van de drossard, alhier, dat hij, deponent, en andere personen, op zondag, 28 october 1712, op het steenbier bij Thomas Hoeffnagels waren geweest en daar, laat in den avond, omtrent 12 uur, bij de nieuwe huysinge van Tomas Hoeffnagels staande, heeft gezien twee personen, die ook op straat stonden en waarvan een van die twee, op Jan, de knecht van de molder, alhier, kwam toegelopen sinen arm omhoog heffende, den selven langs tlijff van de moldersknegt was slaende, sonder dat hij, deponent, vermits de nagte, gesien heeft dat hij, invadeur, een mes oft ietwes anders in de hant hadde. Nadat een en ander was voorgevallen heeft hij, deponent, gezien dat de knecht van de molder ging lopen, door de twee andere personen nagelopen. Deponent heeft verder geen woordenwisselingen gehoord, dan alleen dat de knecht van de molder in substantie zei: "Gij, lieden, komt mij met den hoop wel overvallen, gij kont mij met U twee wel overrompelen, maer voor een sal ick mij defenderen".
Vader Mathijs Jansen Somers gelooft niet dat zijn zoon een misdadiger is:
Asten Rechterlijk Archief 33-52; 10-07-1713:
Schepenen van Asten verklaren dat zij op heden, alhier, in de raadkamer, bijeen waren om te beraadslagen over het indagen van Aelbert van den Wildenbergh, fugitieve delinquent. Dat, zonder daarvoor toestemming te vragen, binnen is gekomen Mattijs Somers, gewezen ondervorster, alhier, en vader van eenen Willem, tegenwoordig gevangen op het kasteel. Deze Mattijs Somers wilde een copie van de attestaties tegen zijn zoon, van wat hij gedaan had. De drost heeft hem gezegd: "Dat vandaag de schepenen op het kasteel bijeen zouden komen. Dat men geen copie zou weigeren, als de tijd daar zou zijn. Dat men met de gevangene zou overeenkomen om door een advocaat bijgestaan te worden. En dat deze om een copie kon verzoeken". Tijs Somers verstond echter niet hoe in zulke gevallen gehandeld werd en zei: "Dat sijn maer praetiens, hangt mijnen soon op, dan heb je 't eerste met hem gedaen, hij heeft geen quaet gedaen". De drost hierop weer antwoordende, zei: "Hem zal geen ongelijck geschieden en hij zal zijn defensie hebben, maer dien thoon moet opnieuw bij recollectie weder worden beswooren". Waarop Tijs zei: "Dat kan nog wel tot Sint Juttemis duren". De drost heeft toen gezegd dat hij in gespannen vierschaar zat en zulk een taal niet duldde en dat Tijs de kamer uit moest gaan. Waarop Tijs preutelende zonder dat verstaan kon worden wat hij zei is weggegaan. Verder verklaren zij, schepenen, dat toen zij uit de raadkamer kwamen, bij de kerkhof of aan de muur daarvan, Tijs weer bij hen is gekomen en tegen hen zei: "Gij lieden en sijt geen mannen van U woort".
Maar de belastende verklaringen stapelen zich op:
Asten Rechterlijk Archief 33-52; 13-07-1713:
Willem en Marcelis Berckers, op Vordeldonck, verklaren dat zij getuige zijn geweest van hetgene dat op groot Vastenavontdags 1712, op de late avond, voor hun huis is voorgevallen. Dat op die tijd met forte en gewelt op hun buitenste camerdeur geslagen werd, zodanig dat deze uit zijn vasten sprong. Alsmede dat hij, eerste deponent, met een hout of ander swaerder hant het volk, zonder te weten wie dit waren, uit de kamer heeft gedreven. De deponent verklaart, dat hij door zijn vrouw, uit het huis naar de stal is gebracht, om alle onheil te voorkomen. Verder verklaren zij, dat zij na het tumult, voor hun huis, de huiffen en eenige zeelen van een voermanscarre, alsdoen bij haer ter herberge wesende waren doorgesneden. Ook hebben zij bevonden dat de houwelen van de kar waren weggenomen.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 13-07-1713:
Peeter Frans Cornelissen, 25 jaar, verklaart, dat hij, op 12 februarij 1712, zijnde groot Vastenavontdags ten huize van Willem Berckers, onder jonge gasten aldaer te bier zijnde was. Dat toen zij binnengekomen Francis Canter, Peeter Bernaers, Willem Mattijs Somers en anderen en dat door deze questie werd gemaakt, zonder te weten waarover en wie tegen wie. Hij verklaart verder, dat de buitendeur, dicht zijnde, nadat de genoemde personen weg gegaan waren, opengestoten werd, zodanig dat de deur in de kamer viel. Hij weet echter niet wie dit gedaan heeft. Getuige was daar toentertijd als gelachgesel in de herberg van Willem Berckers.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 13-07-1713:
Willemke, weduwe Diercx van Meyl nu getrouwd met Henrick Everts, wonende alhier, 33 jaar, verklaart, dat zij op Omelwijdingh 1711, laat in den avond, met haar kind op bed liggende, het kind was toen zes jaar, is aangeroepen geworden door Willem Mattijs Somers, zeggende, haar te willen vrijen, alsmede dat zij de deur zou open doen. Zij weigerde dit. Hij heeft het venster opengemaakt en zo naar binnen willen kruipen. Zij, deponente, is uit haar bed gekomen, heeft een stoel genomen en heeft hem, Willem, daarmee willen slaan zeggende: "Compt overdagh en niet bij nachte, Uliede broeder hebben ieder een fatsoenelijcke weduwe onder de voet gebrocht en dat sulde gij bij mij niet vinden". Hij heeft nog gezegd: "Daer soude gij goet genoegh toe te crijgen sijn", waarop hij is weggegaan na nog een wisseling van woorden. De volgende nacht is hij weer aan haar huis gekomen, toen zij met haar kind in bed lag en heeft haar aangeroepen om met hem te praten, hetgeen zij weigerde. Na lange woordenwisselingen, te lang om te verhalen, heeft hij haar venster opengerukt en de deur opengeslagen met zodanige forte dat het hout waarmee de deur getobt was ontstucken sprong. Deponente is toen haar huis uitgelopen, in haar hemd, zoals zij op bed had gelegen, en op straat, niemand ziende, om hulp geroepen en gelopen naar het huis van den tegenwoordige president, Hendrick Tho poel, waar zij geklopt en geroepen heeft. De meid is gekomen en tegen haar heeft ze haar nood geklaagd. Deze meid is ook mee terug gegaan naar haar, deponentes, huis om het kind af te halen. Zij heeft de verdere nacht doorgebracht in het huis van de president.Asten Rechterlijk Archief 113 folio 110 verso; 13-07-1713:
Michiel van de Cruys, 28 of 29 jaar, verklaart, onder eede, dat hij op seeckeren interrogatorium, op 22-11-1713 gedaan, ter instantie van het officie, persisteert bij zijn gegeven antwoorden op de toen aan hem gestelde vragen.
Peternella van de Cruys getrouwd met Jan Verhoysen verklaart, onder eede, dat haar getuigenisen de dato 22-11-1712 en 26-06-1713 naar beste wetenschap zijn gegeven en waarbij ze ook, na voorlezing, blijft. Ze voegt nog toe dat Willem Mattijs Somers door de opengeloopen deure voor aen de straet staende is ingecommen.
Jan Verhoysen, ter instantie van het officie gedaagd om zijn getuigenis, gedaan de dato 22-11-1712 te recoleren, daer bij aen ofte aff te doen. Hij persisteert bij hetgene hij verklaart heeft, er aan toevoegende, dat hij gezien heeft dat Willem Tijs Somers sijn broeck in sijn, attestants, huysinge neffens de botertonne heeft aff- en opgedaen, sonder precies desselfs dreck doenmael gesien te hebben, maer in huys comende den selven dreck doen bevonden te hebben. Voegende verder hier nog aan toe dat Willem Mattijs Somers inmediate ofte aenstonts naer dat sijns, attestants, voorste deure, naest de straet staende, wierdt opengeloopen en in huys gestooten, hij daerdoor in is gecomen met een bloot mes in de handt heeft gestaen. Dat hij, deponent, eerst met een stoel en daerna met een ijkene coerenschene hem selven heeft moeten defenderen zoals bij zijn voorschrevene getuigenis breder omschreven.
Jan van de Cruys en Elisabeth Neerven, zijn vrouw, verklaren naar aanleiding van hun getuigenis de dato 24-11-1712 dat zij bij de toen afgelegde verklaringen blijven, alleen daaraan toevoegende dat Willem Tijs Somers in hun huis is gekomen en hem, eerste deponent, heeft aengevat, met een bloot mes in sijne eene hant hebbende. Verklarende hij, deponent, dat de tweede deponente op de voorschrevene Willem Mathijs Somers is toegeloopen en met eenen arm gevat en doen geroepen heeft aen Marcus Sauvé dat hij den anderen arm soude vatten en hebben alsoo samen haeren man vant gewelt van Willem Mathijs Somers los gecregen. Verklarende verder dat zijn vrouw het huis uit is gelopen om het geweld te ontvluchten en dat hij in het huis van Jan Verhoysen is gevlucht. Dat doenmaels opde voorste deure, toesijnde, is gelopen oft met fortse gestooten soovel dat de deur is opgesprongen en den voorschreven Willem Mattijs Somers daerdoor aenstonts is ingecommen, sonder dat hij, deponent, precies can seggen dat de deur int slot is geweest ofte toegemaeckt. Wijders er aantoevoegende dat als Willem die deure alsoo was ingecomen hij hem, deponent, met een bloot mes in de hant, vermeynden toe te vallen, hij, deponent, met een ijkene coereschepel tot iterative rijsen het mes heeft moeten affweiren en alsoo in gevaer van peryckel van sijn leven eenige uren langh het gewelt van Willem Mathijs Somers beneffens de andere, sijns deponents nagebuyren, samen hebben moeten afweren, hem niet wilende doodtslaen gelijck wel hadden connen doen.
Willem van de Cruys voegt aan zijn gedane verklaring de dato 22-11-1713 toe dat Willem Mathijs Somers door de opgeloope deure, sijnde voor aende straet staende is ingecomen. Verder persisteert hij bij zijn eerder afgelegde getuigenis.
Jenneke Teunis blijft bij haar verklaring, zoals gegeven de dato 05-07-1713. Zij bevestigd een en ander onder eede.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 31-07-1713:
Compareerde voor Jan Vos en Jan Reynders, schepenen, te Hees, in Maasland, Jan Crol, welke verklaart in de maand october 1712, op 't steenbier van Tomas Hoefnagels, te Asten, geweest te zijn en dat hij tegen den avond door de knecht van Mevrouwe van Asten is ontbooden geweest om vroolijck te sijn op het Casteel. Hij is daar gebleven tot circa middernacht en dan naar het huis van de mulder, van Asten, gegaan, waar hij woonde. Ter hoogte van het nieuwe huis van Thomas voorschreven zijn twee menschen met een bloot messe in de hand op hem, deponent, komen aanvallen, zeggende: "Sta vast ende werdt U nu". De deponent, verbaasd zijnde, heeft zijn mes getrokken en zich hiermee zoveel mogelijk geweerd, dit al vluchtende. Deponent verklaart geen van de twee te kennen. Maar toen hij circa 14 dagen later ten huize van de vorster van Asten kwam, waren daar Willem Tijs Somers en Marcus Seevee en zeiden tegen hem: "Camaraet, wij hebben U over ettelijcke nachten, ontrent de nieuwe huysinge van Thoomas Hoeffnaegels aengerant, maer wij hadden op U niet gemundt, maer wij meynden". Er is toen verder niet meer over gesproken.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 15-08-1713:
Op 8 augustus 1713, heb ik, van Osch, deurwaarder, een insinuatie gedaan aan Mathijs Somers, te Asten, met overlevering van copie. Hij heeft mij als antwoord gegeven: "'t Is wel". Waarop zijn zoon zei: "Dat mijn broeder nogh leefden, sij souden hem wel ongevangen gelaten hebben".Asten Rechterlijk Archief 33-52; 1713:
Deductie van Pieter de Cort contra Willem Mattijs Somers uit 348 punten, waaronder nog enkele nieuwe feiten:
En wel wetende hoedanigh sijne famielie staet bekent. Sijnde twee broeders van een ergerlijk leven en gevreest geworden. Hebbende ieder verscheyde bastaerden, waervan den Armen overlasten heeft door het bestellen. Hebbende den oom van de gevangene te weten Philip Tijssen; den drossard van Winteroy, ten aanzien van velen, op het Mercktvelt, ter aerde gesmeten.
Hoe dat de gevangene op een zondagavond of nacht, tussen 5 en 6 juni 1712, is geweest op de straat tegenover de schuur van Antony Canters, oud president, samen met Lambert Sauvé, zijn kameraad. Dat een van beiden, is gegaan in de schuur van Antony Canters, waar twee vreemde metselaars, in dienst van de Vrouwe van Asten, lagen te slapen. Deze wakker gemaakt heeft en hen een oircussen aangeboden heeft. Een der metselaars, met name Hendrick Bulders is mee gegaan en heeft op straat, van de langste van de twee, een snee met een mes over zijn arm gekregen. Daarna is gedaagde en gevangene naar de overkant gelopen, in het huis van Gijsbert Hendricx en heeft daar een lampstock gehaald en daarmee met furie en gewelt geslagen op den arm en lichaam van Hendrick Bulders. Desen arm is in twee stucken gesmeten geworden. En door welken armbreuck Hendrick Bulders over de drie maanden niet heeft kunnen werken. Een en ander volgens getuigenverklaring van Hendrick Bulders. Dat gevangene die lampstock heeft gehaald wordt bevestigd door de beëdigde verklaring van Jenneke Teunissen, alhier.
Volgens crimineel vonnis 9458 van Brabants Historisch Informatie Centrum wordt door de Raad van Brabant aan Willem Mathijs Somers een pro deo advocaat toegewezen:
Gesien in den Rade van Brabant, de request bij Matijs Somers, vader van Willem Mathijs Somers op den 28 July 1713 aanden gemelten Rade gepresenteert.
Gesien tot dien de rescriptie bij Pieter de Cort, Drossart der heerlijckheijt Asten, alsmede de rescriptie bij de President, wijders schepenen van Asten daer jegens ingedient. Ende op alles gelast den Raadt ontseijt voorschrevene Somers suppliant sijn soo als het ligt bij de voorszeide requirant gedaan, latende den supplliant vrij om den schepenen van Asten te versoecken dat sijnen soon advocaat en proces pro deo worden toegevoegt, ende den schepenen voorts te versoecken acces, welcke omtrent het gemelte acces sullen disponent soo als sij sullen bevinden toe behooren, ende condemneren de voorszeide suppliant in de coste van deser sake gevallen. Aldus gedaan in 's Gravenhage bij de heren Quirijn van Strijver, Johan Troijs, Gerard Thierens en Johan van den Honert, Raden Ordinaris in den gemelten Raad, desen achtsten Augusti 1713.
De advocaat en Willem Mathijs Somers verweren zich tegen de aantijgingen:
Asten Rechterlijk Archief 33-52; 11-09-1713:
Verweer van Anthonij Molemakers, advocaat, pro deo, van Willem Mathijs Somers, gevangen op het kasteel. De gevangene heeft eerst nu copie van aanleggers misterieuse schrifture. Hij heeft altijd te Asten gewoond en is van goeder naam en faam. Dat de gevangene eerst door de voornoemde metselaers is besprongen. En dat hij een hout heeft moeten halen, niet om haar onder het hoofd te leggen, zoals vals werd voorgegeven, maar om zich te defenderen. Dat het een ondragelijck lijden selfs is dat de gevangene in de maendt van february des jaers 1713, soude gecoomen sijn aende huysinge van de president, Hendrick Thopoel ende aldaer soude geschoeten hebben door de glasen. Waarbij de aanlegger den arme gevangene beschuldigd in schijn alsof hij op peene van een ton bier zou hebben helpen bespreken om drossard en schepenen, als die in de raadkamer waren, daaruit te halen en te vermoorden. Dat de gevangene niet alleen bij de weduwe is geweest maar dat Hendrick Everts, nu haar man, toenmaals haar vrijer, daarbij was.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 07-10-1713:
De gevangene zegt dat de manier van procederen tegen alle stijl en practijk te vinden en alleen maar van toepassing op uytheymse en vagebondeerende persoonen die rotsgewijse als militairen heydens of swartmakers de ingesetene onder dreygementen haer gelt en goet afpersen, doch helemael niet van applicabel op de gevangene in dese sijn. Die zijn hele leven in Asten heeft gewoond. Maar ook van goede ouders is, zijn vader is meer dan 20 jaar ondervorster, alhier, geweest. Zodat gevangene niet te vergelijken is met straatschenders en heidenen.Asten Rechterlijk Archief 33-52; 1713:
Een verweer van Anthonij Molemakers ten behoeve van Willem Mathijs Somers, 389 punten waaronder:
Dat Willem Mathijs Somers echter in soo een swaere gevankenisse geboyt aen handen en voeten in een onderaertse diepte gevankenisse bevindt. De gevankenis is nog onlanx gemetst en bestreecken geweest. Ende alsoo boven datse onderaerts is, is des te meer vochtig ende niet dan een solaere quaele can naer sich sleepen. Hij wordt dag en nacht met schildwachten bewaakt. En dit alles omdat de drossard deze zaak op de lange baan brengt. Hij verblijft nu al over de vier maanden in deze dodelijke gevangenis. De gevangene en Sauvé hebben gerust zittende praten in het huis van Gijsbert Hendricx. Wat bewoog die metselaar of metselaars om hen op te zoeken. Ende welck, in februari 1712, soude sijn voorgevallen aen de huysinge van Willem Becker, herbergier, aldaer. Gevangene is hiervan door niemand beschuldigd geworden, dan alleen maar zijn mes heeft getrokken ter zijner defensie. Wat betreft het gaan vrijen, bij de weduwe, vergezeld van haar tegenwoordige man. Dit is een manier zoals onder boeren gebruikelijk is. Aanlegger weet dit ook wel, anders had hij deze zaak niet laten verjaren.
Toch wordt het vonnis geveld, geseling en plaatsing in het tuchthuis voor 20 jaar:
Asten Rechterlijk Archief 113 folio 128 verso; 31-10-1713:
Hendrick Burgers, dienaar van Johan Rabo Baron van Keppel, Heer van Reckendam, hoog en laag schout van de stad en Meyerij van 's Hertogenbosch en Jacob Baessen, ondervorster, alhier, verklaren dat hen is opgedragen om Willem Mattijs Somers, gevangene op het kasteel van Asten, te gelijden ende secureeren om gebragt te werden ter plaetse daer men gwoon is justitie te doen. Dat zij present zijn geweest en gehoord en gezien hebben dat hem, Willem Mattijssen, onder of aan het schavot, dat te Asten was opgericht voorgelezen is geworden sekere sententie door schepenen van Asten gewezen in de zaak:
Pieter de Cort, drossard, aanlegger contra Willem Mattijs Somers, gedaagde.
Dat Willem Matijs Somers strengelijck gegeesselt zou worden. Dat echter de drossard, op verzoek van de majestaat deser plaetse in plaats van strengelijck heeft laten geeselen. Getuigende verder, dat nadat de geseling had plaats gevonden en Willem Mathijs Somers, den drost en schepenen, met gebogen knieën had bedankt voor de genadige cententie, wij hem terugbrengend naar het kasteel van Asten om daar zijn overbrenging, ingvolge de uitspraak, naar een tugthuys af te wachten onderweg hebben wij gehoord en gezien dat Willem Mattijssen met gramme gemoede uytberstende de volgende woorden sprak in substantie: "Jan van de Cruys of namelijck twee huysgesinnen tot Ommel hebben met valsche getuygenissen overtuygt". Zeggende verder: "Allent quade 'tgeene ick gedaen hebbe dat kan ick met een oortje betaelen, ick tart idereen die anders van mijn kan seggen". Passerende langs een herberg, riep Willem Mathijs Somers: "Geeft, of schenckt mij een brandewijn". De drossard wilde echter doorgaan en niet stilhouden. Hierop is hij, Willem Mathijs Somers, weer uitgebarsten: "Wat, mordjeu, waer wilde mijn brengen, heb ick niet genoegh uytgestaen. Ick wil los sijn", en heeft hij, terwijl wij hem transporteerden, niet anders gedaan als geëxclameert en uitgroepen: "Mordieu", die en dergelijcke expressien spreeckende sonder het minste berouw en leetwesen te hebben.
Toch weet Willem Mathijs Somers uit de gevangenis te ontsnappen:
Asten Rechterlijk Archief 33-52; 13-11-1713:
Pieter de Cort, drossard, verzoekt aan schepenen om te verhoren Antony Coopmans, 65 jaar, Jan Bruystens, 58 jaar, Teunis Goorts, 66 jaar, Jan Hendrick Martens, 28 jaar, Jan Vrients, 70 jaar en Philips Wouters, 50 jaar.
Ofte sij op saterdagh savonts, wesende den 4 october 1713, niet hebben gehadt de waght op het casteel van Asten, tot assistentie van de dienaren der Justitie tot bewaring van Willem Mattijs Somers, aldaer, gedetineerde?
Allen antwoorden bevestigend.
Ofte zij, deponenten, den voornoemde Willem Mattijs Somers dien avont off naght nogh niet hebben gesien geboeyt aen handen en voeten en met een ketting aen eenen block vastgeslooten?
Allen verklaren ontrent de klocke seven uren op saterdag voorschreven den gedetineerde in sijn gevanckenis alsnog gesien te hebben.
Of zij niet weten op wat en hoedanige wijse den voornoemde Willem Mattijs Somers is los geraeckt en wie daer toe gecontribueert hebben?
Antony Coopmans verklaart onder andere snagts op de brug de wagt gehat te hebben, maer in het minste geen tumult ofte imant gehoort of gesien te hebben. Veel min te weten op wat wijse den gedetineerde is los geraeckt.
Jan Bruystens en Teunis Goorts verklaren als boven, met toevoeging dat hij de clocke snagts ten twaelf uren is afgelost, zonder 't minste eenige kennisse hiervan te hebben.
Jan Hendrick Martens verklaart hier int minste niets van te weten, hij heeft te clocke snagts ten een ure met den ondervorster wesen visiteren en de gevangene nog in sijn gevanckenis gevonden.
Jan Vrients en Philips Wouters weten niets.
Het is duidelijk dat Willem Mathijs Somers steun moet hebben gehad van zijn companen en dat waren: zijn broer Joost, de broers Jacobus en Marcus Sauve en Peter Bernaerts. Zij vallen allen in de leeftijd tussen 25 en 35 jaar, waren zowel gereformeerd als katholiek en de meesten kunnen als belhamels worden omschreven. Echter Willem Mathijs Somers was er altijd bij en pleegde de meeste delicten. Later heeft ook Marcus Sauve nog een moord gepleegd. Willem Mathijs Somers wordt na zijn ontsnapping vogelvrij verklaard, zoals in onderstaand archiefstuk 1389 afkomstig uit de Resoluties van de Raad van Brabant van het Brabants Historisch Informatie Centrum, is te lezen:
1713 jovis den 21 dito Ante Meridiem Woensdag 21 december 1713 voor de middag
Bij de Drossaert en regenten van Asten voor hare hooge mogendheden versogt zijnde dat van de straetschender Willem Matthijs Somers aldaer nijt de gevanckenis ontvlught, vogelvrij moghte worden verclaart (sijnde gecondemneert [veroordeeld], geexcenteert [afgezonderd] en nu nijt sijn confirmeert geraekt) en die gene die hem levendig of doot in handen van justitie soude leeveren, souden genieten den premie van hondert gulden bij den rentmeester der domeijnen te betalen en een pene van vijftig gulden die genoemde Somers borgh voorts authorisatie op den eerste suppliant om nijt de naiste stad des noods sijnde sich te mogen voorsien uit militie ten koste van gemeente. Om de verdere quaadaardige en maltieuse complicen [medeplichtigen] van genoemde Somers beneffens hem sonder schroom te konnen exterperen [uitroeien] en was bij de selve gesonden om advis en ingekomen den 15 deses en daerop alsdoen gehoort Meester Willem van Erpecum als het officie van advocaat fiscaal [vertegenwoordiger openbaar ministerie] waernemende was alsdoen goedt vinden te adviseren tot ontsegging van het versoek soo als het light; nogh doorstominge en de authorisatie toegestaan is de missive ten dien sijnde gecorrigeert op heden geresumeert en de gearresteert en geregistreert.
In hetzelfde archief vinden we bij archiefstuk 1561A de mogelijke bevestiging dat Willem Mathijs Somers voor juli 1716 is geëxecuteerd.
Mercuri den 29 dito Ante Meridiem Woensdag 29 juli 1716 voor de middag
Pieter de Cort, drossaert van Asten bij request aen haer Hoge Mogendhedenheden versogt hebbende dat de oncosten ter saeke van de apprehensie [gevangenneming], bewaeren en executeren van Willem Mattijs Somers breder in de register ter taxautie van den Raedt ingevolge voorige resolutie en voor dato van den 14 November 1713 gevallen aen hem mogten werden vergoedt. Wat bij haer Hoge Mogendheden resolutie in dato den 13 deser aen desen Rade gesonden om advis en is op heden de missive ten dien sijnde geresumeert en gearresteert, geregisteeert.
Opmerkelijk genoeg vinden we in het archief van Asten van 1720 dat hij nog in leven is, maar wel zwaar gewond in het ouderlijk huis ligt:
Asten Rechterlijk Archief 115 folio 72 verso; 24-01-1720:
Schepenen van Asten zijn door de drossaard ingelicht dat hem ter ore was gekomen dat Willem Mattijs Somers, die bij vonnis van schepenen de dato 30-10-1713 na geseling voor de tijd van 20 jaar in een tuchthuis geplaatst zou zijn, tijdens zijn wachttijd, om geplaatst te kunnen worden, is hij te Asten uit zijn gevangenis weten te geraken, nu hier te Asten zou zijn, swaerlijck gequest, en ons is verzocht hem op te zoeken.
Wij verklaren dat we met de drossaard, chirurgijn Willem Graats en twee dienaren van de wet zijn geweest ten huize van Mattijs Somers en dat daar te bedde was liggende zijn zoon Willem, die bij navraag vertelde dat hij op sekere avont, sonder die te preciseren, was gekomen ontrent de huysinge van Joost de Looper, onder Asten, alwaar hij door Jan Jansen Hoefnagels de jonge en Jan Jan Peeters was geattaqueert en dat Jan Hoefnagels hem een slag hadde gegeven op sijn hooft. Indien hij van de aangebrachte kwetsuren kwam te overlijden dat dan de voornoemde twee personen hem de dootslag hadden toegebracht. De drossaard die Willem Mattijs Somers in een tuchthuis wilde laten brengen heeft hier na onderzoek door Willem Graats van af gezien, omdat den gequesten gans gevaarlijck aan sijn hooft is gequest en soo hij verbragt mogte worden daardoor veel gevaar en perykel van sterven soude veroorsaken. Hierop heeft de drossaart de dienaren der wet opdracht gegeven om de gekwetste securelijck te bewaren. Zij hebben dat aangenomen.
Willem Mathijs Somers weet schijnbaar weer te ontsnappen, want in onderstaand archiefstuk staat dat ze nog steeds naar hem op zoek zijn:
Asten Rechterlijk Archief 115 folio 229; 21-02-1724:
Wij, president en schepenen van Asten, verklaren dat Pieter de Cort, drossard, alhier, wonende te Helmont, het drostambt altijd dienstveerdig heeft waargenomen. Verder verklaren wij, in 1723, gehoord te hebben dat de drost tegen de vorster, Gerard van Riet, zei: "Ik heb U dickwels ordre gegeven om als gij cont Willem Tijs Somers te apprehenteren, nu seg ik U, in presentie van schepenen, dat gij, soo gij Willem Tijs Somers gewaar wort denselven sult apprehenderen sonder daarvan in gebreecke te blijven".
Hoe het met Willem Mathijs Somers is afgelopen, is niet geheel duidelijk. Mogelijk is hij als Willem Thijssen op 15-06-1725 in het ouderlijk huis te Asten overleden. Als dat waar is, staat hieronder zijn overlijdensakte:
Keren we terug bij vader Mathijs Jansen Somers, die volgens de verpondingen van 1713 eigenaar van het huis is:
Verpondingen 1713 XIV-60 folio 85:
25-09-1736; Antonij Mennen.
Matthijs Somers. In de bede ƒ 1-3-14.
Hij verkoopt namens zijn schoonfamilie land:
Asten Rechterlijk Archief 92 folio 23; 22-06-1714:
Matijs Jansse Somers, Dirck Tijssen en Jan Overhoff getrouwd met Jozyna, dochter Dirck Tijssen verkopen aan Jan van Riet land 1 lopense, groes in 't Root 1 lopense. In de verponding respectievelijk 8 en 11 stuiver per jaar. Koopsom ƒ 127,-.
Mathijs Jansen Somers erft samen met zijn zwager Dirck Tijssen van zijn schoonmoeder Lutgardis, die op 04-01-1714 te Asten overleden is:
Asten Rechterlijk Archief 114 folio 40 verso; 22-06-1714:
Dirck Tijssen ter eenre en Mattijs Janssen Somers getrouwd met Catalijn Tijssen ter andere zijde. Zij delen de nagelaten goederen van wijlen Luytie van Gerwen.
1e lot krijgt Mattijs Janssen Somers land aan de Pas 1½ lopense; land ontrent de Molenpat; land 3 copse; groes int Linder 1 lopense. Belast met 4 gulden per jaar geestelijke pacht aan rentmeester des Tombe.
2e lot krijgt Dirck Tijssen land de Ligtebanck agter 't Bergslant 1 lopense; land int Bergslant 1 lopense; groes int Root 1 lopense. Welke laatste percelen aan Jan van Riet zijn verkocht door Dirck Tijssen, Tijs Somers en Jan Overhoff doch alles voor rekening van Dirck Tijssen aangezien hij de koopgelden ontvangen heeft.
Om deze erfdeling wat beter te kunnen begrijpen is ook de gezinsreconstructie van de familie van Catharina Thijssen, echtgenote van Mathijs Jansen Somers, gemaakt. Luytien is rond 1645 getrouwd met Johannes Jansen van Gerwen en na diens overlijden rond 1650 hertrouwd met Mathias Dircks, geboren te Asten rond 1620. Hieronder de gezinnen van Luytien met Johannes Jansen van Gerwen en met Mathias Dircks:
# | Voornaam | Geboorte | Huwelijk | Overlijden | Referentie |
---|---|---|---|---|---|
1 | Mathias* | Asten ±1646 | Asten 31-01-1672 Jenneken Dirx |
Asten ±1712 | |
2 | Catharina* | Asten 25-11-1648 | Asten 20-02-1678 Mathijs Jansen Somers |
Asten 06-05-1719 | |
3 | Dirck | Asten ±1652 | Asten 20-10-1681 Anna Jansen |
Asten 30-06-1716 | |
4 | Philippus | Asten 21-04-1661 | ** |
* kinderen uit het eerste huwelijk zijn zich naar hun stiefvader Thyssen gaan noemen
** had een onwettige dochter Mechtildis, geboren te Asten op 14-04-1684 met Godefrida Jansen, die later trouwde met Marcelis Dircks van Heugten (zie Voormalig huis C647)
Baptizatus est Mechtildis filia illegetima Philippi Thijssen qui obsetrix ex osse matris refert et Godefrida Jansen matris; susceptores Joannes Peter Hurckmans et Elisabetha Peeters
Gedoopt is Mechtildis onwettige dochter van Philippi Thijssen, zoals de vroedvrouw uit de mond van de moeder verneemt, en Godefrida Jansen moeder; getuigen Joannes Peter Hurckmans en Elisabetha Peeters
Zoon Joost Mathijs Somers lijkt opnieuw in de fout te gaan en verwondt Marcus Sauvé, ook geen persoon van onbesproken gedrag, die later als moordenaar uit Asten is gevlucht:
Asten Rechterlijk Archief 114 folio 103 verso; 02-05-1715:
Schepenen van Asten verklaren te zijn geweest ten huize van Isaac Sauve alwaar was liggende, gequest, Marcus Sauvee, vorster, dewelken hadde een seer groote wonde in sijn linkersijde, boven de heupe. Deze wonde is op de dato door Johan van den Grootenacker, medecijnen doctor en Daniel Sauvee, currurgin, verbonden. De wonde schijnt niet zonder gevaar te zijn. Hij heeft verklaard dat hij gisteravond, 1 mei, tussen 9 en 10 uur, uit het Dorp naar het kasteel wilde gaan, om de gevangene, aldaar, te bewaren. Samen met de hovenier van het kasteel, gekomen zijnde bij het huis van de weduwe Cornelis Hendricx zag hij iemand staan, waarvan hij meende, dat die hem wilde passeren. Op het moment van passeren voelde hij, vorster, een steeck in sijn slincke seyde, boven de heup, met een mes becoomen te hebben. De dader dat mes willende uyttrecken is daarop ter aarde gevallen. Waarop hij vorster, meende dat deze hem andermaal wilde quetsen. Zoals, ons schepenen, ook gebleken is aan een snee over de rok, doch niet daar doorheen gaande. Hij, vorster, heeft zich in defensie willen stellen, doch aanstons, door het sterck bloeyen, sig buyten staat bevonden eenige defensie te connen doen. Hij heeft zich op alle denkbare wijzen, om de aanslag op zijn persoon te eschappeeren geretireert eerst tot het huis van Francis van de Loverbosch, zich daar niet te secuur bevindende geretireert op de Kerckhoff, alwaar door Joost Mattijs Somers, wiens stem en persoon hij zeer wel kent, geroepen is geworden: "Marcus" zonder hierop te antwoorden. Verklarende hij, vorster, niemant anders dan de voorschrevene Joost Tijsse gesien of gehoort te hebben en door denselven gwont sijn geworden. Hij heeft met niemand in deze dagen kwestie gehad.
Mathijs Jansen Somers bezit samen met zijn zwager Dirck Tijssen een huis in het dorp uit de erfenis van zijn schoonouders, waarvan zijn zwager het erfdeel aan diens schoonzoon verkoopt:
Asten Rechterlijk Archief 92 folio 66 verso; 20-01-1716:
Dirck Tijssen verkoopt aan Jan Overhof de helft van huis, hof en aangelag in het Dorp de helft is 1 copse. Zoals hij, transportant, dat voor zijn helft met Mattijs Jan Somers, zijn zwager, voor de andere helft bezit, ene zijde en einde de straat, andere zijde Aert Aerts, andere einde Gerit Jansse. Belast met de helft van ƒ 0-9-0 per jaar aan het Huis van Asten samen met Tijs Jan Somers te gelden. Koopsom ƒ 40,-. Lasten ƒ 7,20. Totaal ƒ 47,20.
Aan de Vrouwe van Asten moet worden verklaard dat de ijkmeesters door haar moeten worden aangewezen en Johannes Jan Somers, schoonvader van Reynier van Geldrop wordt als voorbeeld aangehaald:
Asten Rechterlijk Archief 114 folio 170; 18-04-1716:
Joost Roefs, schepen, 78 jaar en Reynier van Geldrop, 70 jaar verklaren ter instantie van Anna Wilhemina Baronnesse de Doerne, Vrouwe van Asten, dat zolang zij weten en de eerste deponent altijd heeft gehoord van zijn ouders en de tweede deponent van zijn vrouws ouders dat de eyckmeester en waagmeester altijd zijn aangesteld door de Heer der heerlijkheid. Eveneens dat, volgens ordonnantie, deze altijd hier hebben geraempt en geeykt zonder ooit gezien of gehoord dat iemand anders, dan de door de Heer aangestelde, hebben geijkt.
De eerste deponent is geboren te Asten en zijn vader, nu circa 40 jaar geleden overleden, heeft meenigte van jaren in regeeringe geweest en hij, deponent, ook wel 40 jaar of meer, in regeeringe geweest. Aan hen is bekend dat eenen Jan Somers hier ijkmeester is geweest en dat na diens dood, Jan Aarts is aangesteld, die nu nog ijkmeester is.
De tweede deponent weet dat Jan Somers, zijnde geweest zijn vrouws vader niet alleen is geweest eyckmeester maar ook waagmeester door de Heer is aangesteld. Na diens dood is door de Heer aangesteld Jan Aarts, tot ijkmeester en dat de wage aan hem, deponent is gebleven. Hij voegt er aan toe dat niemand anders dan de door de Heer aangestelde hier heeft geeyckt of gewogen.
Mathijs Jansen Somers verkoopt het erfdeel van het huis van zijn schoonouders, gelegen aan de huidige Prins Bernhardstraat, aan zijn neef Hendrik Reynier van Geldrop en die verkoopt het na een jaar door aan Bernardus Brunas:
Asten Rechterlijk Archief 93 folio 53; 18-02-1726:
Mattijs Jansse Somers en zijn kinderen verkopen aan Hendrik Rijnier van Geldrop een huiske en hof in 't Dorp 1 copse, ene zijde kinderen Aart Aarts, andere zijde Brunas getrouwd met Francyn Jansse, ene einde de straat, andere einde 't onmondige kind van Gerit Jan Lisen. Verkregen bij erfenis van zijn vrouws ouders. Belast met ƒ 0-4-12 per jaar, in een meerdere rente, aan het Huis van Asten samen met de kinderen Aart Aarts en Brunas getrouwd met Francyn Jansse. Koopsom ƒ 85,-. Lasten ƒ 5,94.Asten Rechterlijk Archief 93 folio 62 verso; 04-03-1727:
Hendrik Rijniers van Geldrop verkoopt aan Bernardus Brunas huiske en hof in het Dorp 1 copse, ene zijde kinderen Aart Aarts, andere zijde de koper, ene einde de straat, ander einde het onmondige kind van Gerit Jan Liesen. Bij koop verkregen van Mattijs Jansse Somers de dato 18-02-1726. Belast met ƒ 0-4-12 per jaar aan het Huis van Asten in een meerdere cijns samen te betalen met de kinderen Aart Aarts en de koper. Koopsom ƒ 100,-. Lasten ƒ 5,94.
Mathias Jansen Somers is op 25-12-1732 te Asten overleden en daarna worden zijn goederen per executie verkocht:
Asten Rechterlijk Archief 153; 29-12-1736:
Allen die iets te vorderen hebben uit de bij executie verkochte goederen van Matteys Sommers worden verzocht zich te melden. Jan Peter Claus wegens het maken van de doodkist van Mattijs Somers ƒ 3-0-0. Hierop ontvangen ƒ 2-4-0.
Florens Pieter van Cotzhausen is de koper en de executie heeft geen geld opgeleverd:
Asten Rechterlijk Archief 156; 31-12-1736:
Rekening, bewijs en reliqua van Gerit van Riet, regterboode, van de geëxecuteerde goederen van Matteys Somers. De executie de dato 13-08-1736 is gedaan om daaraan de verschuldigde borgemeesterslasten, 1733-1734, zijnde ƒ 1-16-5 te verhalen.
Ontvangsten: huis, groes en land aan den Heemel ƒ 44-00-00. Koper Florens Pieter von Cotzhausen.
Uitgaven: executiekosten ƒ 45-18-04.
Minder ontvangen dan de uitgave ƒ 1-18-04.
Tot overmaat van ramp gaat ook dochter Hendrien Mathijs Somers nog in de fout:
Asten Rechterlijk Archief 20 folio 197; 02-01-1740:
De Drossard, aanlegger, contra Hendrien Tijsse Somers getrouwd met Joost Jan Faassen, te Helmont, gedaagde. Zij is aangehaalt en opgevat en heeft bekent dat zij heden hier langs de huizen heeft gaan bedelen. Zij is enige tijd van haar man weggeweest en heeft zich hier en daar opgehouden.
Naschrift: Zij wordt veroordeeld tot zes weken gevangenschap, op water en brood ten koste van de stad Helmont. Een en ander volgens Haare Hooge Moogendheden Placaat de dato 01-04-1738, artikel 10 en 11.
Bij de verpondingen van 1737 en in het huizenquohier over de periode 1736-1741 staat het huis op naam van Antonij Metten en is het later afgebroken:
Verpondingen 1737 XIV-61 folio 177:
Antonij Metten.
Huijs, hoff en aangelagh 6 copse. In de bede ƒ 1-3-14.
Jaar | Eigenaar nummer 9 Dorp | Bewoners nummer 9 Dorp |
---|---|---|
1736 | Antonij Metten | Antonij Metten |
1741 | weg | weg |
Later wordt ook het huis van Antonij Metten geëxecuteerd en verkocht aan Bernardus Brunas, waarbij ook genoemd wordt dat dit het huis van Mathijs Jansen betreft:
Asten Rechterlijk Archief 95 folio 61; 19-06-1741:
Gerard Raaff, deurwaarder, executeert, namens Hendrik de Kempenaar, rentmeester der Geestelijk Goederen van Peelland, de onroerende goederen van Mattijs Jansen en Harsken Aarts, nu staande ten name van Catarina Aarts en Antoni Metten, tot verhaal van ƒ 7-10-0 in twee posten. Hij verkoopt aan Bernard Brunas een huis, hof en aangelag aan de straat ½ lopense, ene zijde Joost Kuypers, andere zijde weduwe Frans Doensen.
Ook de verpondingen van 1753 noemen Bernardus Brunas als eigenaar met de mededeling dat het huis is afgebroken:
Verpondingen 1753 XIVd-62 folio 327:
Bernardus Brunas transport 19-06-1741.
Antoni Metten
Huijs, hoff en aangelag, huijs is afgebrooke.
Bernardus Brunas verkoopt een deel van het bouwland aan Nicasius Simonis, wonend aan de overzijde (zie Hemel 2), die er een smidse bouwt:
Asten Rechterlijk Archief 98 folio 149; 20-08-1764:
Bernardus Brunas verkoopt aan Nicasius Simonis een hoekje van een aangelag, naast het huis van de koper, om daar een schuur op te timmeren. Verponding ƒ 0-6-0 per jaar. Koopsom recht van vrij wegen door de hof van de koper.
Het merendeel blijft in bezit van Bernardus Brunas en na zijn overlijden te Asten op 28-09-1774 gaat het over aan zijn zoon Gerrit Brunas:
Asten Rechterlijk Archief 124 folio 57 verso; 07-03-1775:
Jan Brunas, Gerrit Brunas en Hendrik Vervoordonk getrouwd met Elisabet Brunas, te Vlierden. Kinderen en erven van Bernardus Brunas en Francyna de Groot, gewoond hebbende in het Dorp. Zij verdelen de nagelaten goederen:
1e lot krijgt Gerrit Brunas ondermeer een huisplaats en aangelag 1 lopense 1 copse, ene zijde Nicasius Simonis, andere zijde de straat
Na het overlijden van Nicasius Simonis te Asten op 11-05-1777 gaat de smidse over naar Franciscus Kuypers, getrouwd met Johanna Simonis (zie Hemel 2):
Asten Rechterlijk Archief 101 folio 240; 13-11-1788:
Josephus Simonis, te Geldrop, Johannes Simonis, in Staatse dienst, te 's Gravenhage, Maria Simonis, weduwe Jan Simonis, te Woensel, Jan van der Ven getrouwd met Helena Simonis, te Woensel, Piet Peter Leenders getrouwd met Petronella Simonis, te Someren, Pieter Simonis, te Nunen, Francis Simonis, te Someren. Kinderen en erven van Nicasius Simonis. Zij verkopen aan hun zwager, Francis Kuypers getrouwd met Johanna Simonis ieder hun 1⁄8e deel onverdeeld, met dien verstande dat het 1⁄8e deel van Francis, wegens minderjarigheid nog gereserveerd moet blijven, dus 6⁄8e deel wordt verkocht, van huisplaats en aangelag in den Hemel geheel 1 lopense, ene zijde Nicolaas van Stiphout, andere zijde Philip Rijnders. Hierop een klein huiske hetwelk voorheen een smidse is geweest; huis, hof en aangelag met een akkerke 1½ lopense, ene zijde Gerrit Brunas, andere zijde de straat.
Bij het kadaster van Asten over de periode 1811-1832 rest nog een schop en is het bouwland ook in handen van de weduwe van Franciscus Cuijpers:
Kadaster 1811-1832; G395
Schop, groot 00 roede 38 el, het Dorp.
Eigenaar: Weduwe van Francis Cuijpers.Kadaster 1811-1832; G396:
Bouwland, groot 15 roede 50 el, het Dorp.
Eigenaar: Weduwe van Francis Cuijpers.
Francis Judocus Cuijpers is geboren te Asten op 20-01-1751 als zoon van Josephus Cuijpers en Maria Jansen (zie Voormalig huis G547). Hij is op 05-02-1785 te Maarheeze getrouwd met Johanna Nicasi Simonis, geboren te Asten op 17-03-1752 als dochter van Nicasius Simonis en Helena Joannis Smits (zie Hemel 2):
Contraxerunt matrimonium Franciscus Cuijpers et Joanna Simonis, testes Joannes Mattheijs Coorsten et Petrus Linders.
In huwelijkse echt gebonden Franciscus Cuijpers en Joanna Simonis, getuigen Joannes Mattheijs Coorsten en Petrus Linders.
Het gezin van Francis Judocus Cuijpers en Johanna Nicasi Simonis:
# | Voornaam | Geboorte | Huwelijk | Overlijden | Referentie |
---|---|---|---|---|---|
1 | Helena Maria | Asten 13-12-1785 | Asten 27-01-1826 Johannes Kuppens |
Asten 04-12-1849 | |
2 | Judocus | Asten 03-12-1787 | Asten 17-02-1821 Johanna Maria van den Eerenbeemt |
Asten 14-05-1854 | |
3 | Nicasius | Asten 08-10-1789 | Kind | Asten 14-04-1792 | |
4 | Petrus | Asten 27-11-1791 | * |
* Petrus Cuijpers heeft gediend bij het 33e Regiment Lichte Infanterie onder Napoleon, hij komt daarna niet meer in de archieven voor en is waarschijnlijk gesneuveld
Zij woonden aan de overzijde van de straat (zie Hemel 2). Francis Judocus Cuijpers is op 02-11-1815 te Asten overleden en Johanna Nicolai Simonis is op 28-02-1830 te Asten overleden. Het bouwland G396 valt samen met de schop G395 ten deel aan dochter Helena Maria Cuijpers, geboren te Asten op 13-12-1785. Zij is op 27-01-1826 te Asten getrouwd met Jan Kuppens, geboren te Asten op 16-05-1773 als zoon van Judocus Peter Koppens en Maria Peter Driessen (zie Dijkstraat 52).
Helena Maria Cuijpers is op 04-12-1849 te Asten overleden en Johannes Koppens is op 07-05-1853 te Asten overleden. Het land wordt overgenomen door hun dochter Joanna Maria Koppens, geboren te Asten op 17-02-1828. Zij is op 28-01-1853 te Asten getrouwd met Hendrikus Brekelmans, geboren te Haaren op 12-08-1829 als zoon van Andries Brekelmans en Maria Catharina de Zeede. Ook zij woonden aan de overzijde van de straat (zie Hemel 2). Johanna Maria Koppens is op 20-10-1859 te Asten overleden en Hendrikus Brekelmans is te Asten op 29-01-1861 hertrouwd met Maria Sleegers, geboren te Asten op 05-04-1830 als dochter van Franciscus Sleegers en Helena van Deursen.
Rond 1861 wordt het bouwland van Hendrikus Brekelmans verkocht aan Francis van Baar, geboren te Tongelre op 09-09-1815 als zoon van Marcelis van Baar en Willemijn Coolen en hij bouwt daar een huis met kadasternummer G1174. Het huis wordt kort daarna verbouwd tot G1363 en in 1872 tot G1440. Onderstaande kadasterplaatjes geven de wijzigingen weer:
Francis van Baar is als winkelier op 06-05-1864 te Someren getrouwd met Francisca Wijnen, geboren te Someren op 23-02-1828 als dochter van Johannes Wijnen en Petronella Rooijmans. In het bevolkingsregister van Asten over de periode 1869-1879 wonen zij vanaf 1872 in het huis met huizingnummer A167:
Francisca Wijnen is op 19-11-1877 te Asten overleden en over de periode 1879-1890 en in de periode 1890-1900 woont Francis van Baar met zijn kinderen in het huis met achtereenvolgens huizingnummer A166 en A171:
Zoon Marcellis van Baar, geboren te Someren op 03-01-1867 heeft in 1894 nog een ruzie met R. van Helmond, waarbij hij zwaar gewond raakt, aldus de Peel- en Kempenbode van 28-11-1894:
Zoon Hubertus Adrianus van Baar, geboren te Asten op 15-10-1870, werd later van beroep vrachtrijder en werkte vanaf 1920 als knecht in het Liefdehuis. Daar overkwam hem op 11-12-1928 een dodelijk ongeluk, zoals gemeld in De Volkskrant van 13-12-1928. |
Francis van Baar is op 12-10-1898 te Asten overleden en zoon Marcellus van Baar, geboren te Someren op 03-01-1867, neemt het huis over. Hij is als bakker op 25-04-1902 te Asten getrouwd met Johanna Maria Rooijmans, geboren te Someren op 02-02-1875 als dochter van Johannes Rooijmans en Helena Maria Swinkels. Ook over de periodes 1900-1910, 1910-1920 en 1920-1930 wonen zij in het huis met achtereenvolgens huizingnummer A187, A201 en A231, het laatste ook bekend staand als Emmastraat 39:
De Limburger Koerier van 11-07-1905 meldt dat ereen brand is geweest in het huis van Marcellus van Baar:
Marcelis van Baar had ook een herberg en linksonder in de krant de Zuid-Willemsvaart van 14-10-1911 wordt een verkoop van een huis geregeld, waarbij de lokatie van dit huis als het 'Hemeleind' wordt bestempeld. Rechtsonder haalt zoon Matheus Cornelis van Baar nog kattenkwaad uit volgens de krant de Zuid-Willemsvaart van 15-01-1925:
Marcellus van Baar is op 25-02-1928 te Asten overleden en in de periode 1930-1938 woont Johanna Rooijmans met haar kinderen in het huis op de Emmastraat 39:
In de krant de Zuid-Willemsvaart van 28-10-1932 de overschrijving van de winkel op naam van Johanna Maria Rooijmans en de uitbreiding met een café. Hieronder wordt met Asten kermis in de krant de Zuid-Willemsvaart van 08-07-1933 een dansfeest georganiseerd: |
Als zoon Franciscus Johannes Cornelis van Baar, geboren te Asten op 22-06-1903 trouwt, neemt hij het huis over. Hij is op 22-11-1937 te Neer getrouwd met Johanna Emilia Winkelmolen, geboren te Neer op 07-10-1906 als dochter van Hendrikus Hubertus Winkelmolen en Gertrudis Derikx. In het bevolkingsregister over de periode 1930-1938 wonen zij in het huis aan de Emmastraat 39:
Rond 1937 is er op de plaats van dit huis, een twee-onder-een-kapwoning gebouwd, waarvan een deel als winkel en woonhuis in gebruik blijft van Franciscus Johannes Cornelis van Baar en het andere deel in gebruik als café, kledingzaak en woonhuis van Johannes Cornelis Maria van Baar (zie Voormalig huis G2481). In de krant de Zuid-Willemsvaart van 20-08-1938 de winkel van Frans van Baar bij de Kamer van Koophandel en in de Helmondsche courant van 24-08-1945 zoekt hij een bakkersknecht:
In de krant de Zuid-Willemsvaart van 14-03-1941 en van 04-09-1942 de geboortes van dochters Geertruda en Maria:
Johanna Maria Rooijmans is op 29-03-1959 te Asten overleden en hieronder de bidprentjes van Marcellus van Baar en Johanna Maria Rooijmans:
Johanna Emilia Winkelmolen is op 05-02-1958 te Asten overleden en Franciscus Johannes Cornelis (Frans) van Baar is op 20-10-1964 te Asten overleden. Hieronder de bidprentjes bij hun overlijden:
De nieuwe winkel / woonhuis van Frans van Baar aan de Emmastraat:
De winkel bestaat niet meer en op de plaats staan nu nieuwbouwhuizen.
Overzicht bewoners
Huis in het Derp
Jaar | Eigenaar | Geboorte | Hoofdbewoner | Geboorte |
---|---|---|---|---|
1640 | Johannes Jansen Somers | Asten ±1610 | Johannes Jansen Somers | Asten ±1610 |
1695 | Mathijs Jansen Somers | Asten 28-02-1652 | Mathijs Jansen Somers | Asten 28-02-1652 |
Dorp huis 9
Jaar | Eigenaar | Geboorte | Hoofdbewoner | Geboorte |
---|---|---|---|---|
1736 | Antonij Metten | Asten 15-10-1697 | Antonij Metten | Asten 15-10-1697 |
1741 | weg | weg |
Kadasternummer G396
# | Periode | Naam eigenaar | Geboorte | Opmerking | Verandering |
---|---|---|---|---|---|
G396 | 1832-1849 | Helena Maria Cuijpers | Asten 13-12-1785 | weduwe Koppens | |
G396 | 1849-1853 | Johanna Maria Koppens | Asten 17-22-1828 | † 04-12-1849 | |
G396 | 1853-1861 | Hendricus Brekelmans | Haaren 12-08-1829 | huwelijk met Johanna Maria Koppens | |
G396 | 1861 | Francis van Baar | Tongelre 09-09-1815 | Johanna Maria Koppens † 20-10-1859 |
Emmastraat 39
# | Periode | Naam hoofdbewoner | Geboorte | Tweede persoon | Geboorte | Vertrek |
---|---|---|---|---|---|---|
A167 | 1872-1879 | Francis van Baar | Tongelre 09-09-1815 | Francisca Wijnen | Someren 23-02-1828 | † 19-11-1877 |
A166 | 1879-1890 | Francis van Baar | Tongelre 09-09-1815 | met kinderen | ||
A171 | 1890-1898 | Francis van Baar | Tongelre 09-09-1815 | met kinderen | † 12-10-1898 | |
A171 | 1898-1900 | Marcelus van Baar | Someren 03-01-1867 | Johanna Maria Rooijmans | Someren 02-02-1875 | |
A187 | 1900-1910 | Marcelus van Baar | Someren 03-01-1867 | Johanna Maria Rooijmans | Someren 02-02-1875 | |
A201 | 1910-1920 | Marcelus van Baar | Someren 03-01-1867 | Johanna Maria Rooijmans | Someren 02-02-1875 | |
A231 | 1920-1928 | Marcelus van Baar | Someren 03-01-1867 | Johanna Maria Rooijmans | Someren 02-02-1875 | † 25-02-1928 |
A231 | 1928-1930 | Johanna Maria Rooijmans | Someren 02-02-1875 | weduwe van Baar | ||
39 | 1930-1937 | Johanna Maria Rooijmans | Someren 02-02-1875 | weduwe van Baar | ||
39 | 1937-1938 | Franciscus van Baar | Asten 22-06-1903 | Johanna Winkelmolen | Neer 07-10-1906 |